De verpleegkundige heeft beloofd de volgende dag te komen kijken en hij houdt woord. Gisterenavond zijn alleen nog twee bewaarders geweest en hebben mij een kartonnen bakje thee gegeven. Vanmorgen in alle vroegte kreeg ik twee boterhammen met blikworst en was de celdeur weer heel even open. Afgelopen nacht werd ik nog wel wakker van een bewaarder die door het luikje kwam kijken. Hij tikte op de deur tot ik wakker werd en bewoog. Toen was hij blijkbaar tevreden en ging het luikje weer dicht.
Ik heb geslapen, ondanks dat er ‘s nachts een t.l.-lamp in de cel blijft branden. Ik slaap veel en wil ook niets anders dan slapen. Als ik slaap hoef ik niks te voelen. Dat is prettiger dan wanneer ik wakker ben. Zodra ik ontwaak, voel ik me ellendig.
De verpleegkundige gaat naast me door zijn knieën en vraagt hoe het met me gaat. Hij neemt nog een keer mijn bloeddruk op, die gisteren torenhoog was. Dan vertelt hij dat hij zijn best doet om mij naar een andere gevangenis met een ander regiem over te laten plaatsen. Ik vraag wat het verschil is.
“Het is daar rustiger dan in die grote koepel, hier”, zegt hij, “en er zijn daar meer mensen beschikbaar. Er is gewoon meer tijd voor je.”
Ongetwijfeld is dat beter, maar het landt niet bij me. Voor mij is elke gevangenis hetzelfde, elke cel een cel waar ik niet thuishoor.
“Heb je al contact gehad met het thuisfront?”
Ik schud met mijn hoofd.
“Ik wil graag dat je even met je vrouw belt. Dan weet zij ook waar je bent en ik denk dat je dat ook helpt.”
Ik vertel hem dat ik het nummer niet uit mijn hoofd ken, dat die in mijn telefoon staat, maar dat mijn spullen zoek zijn.
“Een andere manier om haar te bereiken?”
Ik heb geen idee, ik weet haar nummer niet. Verder dan dat kom ik niet. Ik ben niet in staat om te bedenken hoe ik dat probleem op kan lossen. Het lukt me niet meer om rationeel te denken,
De verpleegkundige belooft me om er achter te komen waar mijn spullen zijn gebleven, zodat ik even naar huis kan bellen.
“Eet je wel wat?”, vraagt hij, kijkend naar mijn onaangeroerd ontbijt.
“Ik heb niets gegeten, heb ook geen trek.”
Hij is het er niet mee eens. “Als je niet eet, gaat je gezondheid alleen maar sneller achteruit.”
Dan gaat hij weg. De bewaarders die hem begeleiden, maken eerst nog thee voor me. Ik krijg drie bekertjes met warme thee en veel suiker.
Zo kom ik slapend en als ik wakker ben starend naar het plafond de dag door. Ik drink een beetje thee, maar laat de warme maaltijd die om 12:00 uur gebracht wordt staan. Ook de boterhammen ‘s avonds laat ik onberoerd. Mijn eetlust is verdwenen.
De volgende dag komt de verpleegkundige weer terug. Mijn telefoon is niet te vinden. Ik voel me machteloos. Een bewaarder laat me even douchen. Als ik onder het warme water sta voel ik mijn lichaam eindelijk een beetje ontspannen. Even ben ik helemaal alleen, zonder dat iemand mee-gluurt via de camera. Als ik uit de douche kom voel ik me weer wat helderder.
Dan komt het idee. Ik moet gewoon iemand anders bellen om het telefoonnummer te vragen. Ik bel mijn schoonouders, die enorm schrikken van hoe het met me gaat. Even later hoor ik eindelijk de bekende stem waar ik zo van hou.
“Waar ben je nu?”, vraagt ze.
“Ik zit in de isoleer. Het gaat helemaal niet goed met me.” Ik raak weer in tranen en kom moeilijk uit mijn woorden. “Ik heb gewoon een jurkje aan gekregen!”
We hebben het over mijn medicijnen, waarom ik zonder de pillen die ik elke dag nodig heb in de isoleer zit. Of ze naar me toe mag, kleding kan brengen, wat ik nog meer nodig heb. Maar ik weet niet wat ik nodig heb en of ze bij me mag komen. “Ik heb toch mijn eigen kleding niet aan.”
Als ik weer alleen ben, voel ik me veel rustiger. Het horen van haar stem heeft me goed gedaan. Ze heeft gezegd dat ze van me houdt. Ik vind het vreselijk om niet thuis te zijn. Mijn veilige plek is onbereikbaar ver weg. Hier ben ik vooral op mezelf aangewezen. Dan val ik weer in slaap.
<< 96 uur depressief | Allah Akbar >>