Om half één ‘s middags gaat de celdeur van de politiecel open. Ik ben hier sinds half negen in de ochtend.
“U wordt overgebracht naar het Huis van Bewaring in Arnhem”. Ik moet op staan en mee lopen naar de balie van het cellencomplex.
Bij de balie komt een verzegeld zakje uit de kluis met daarin mijn persoonlijke spulletjes. Mijn telefoon en rijbewijs zitten er goed in verpakt. Ik moet tekenen voor ontvangst.
Niet veel later komen twee heren binnen, die me naar het Huis van Bewaring in Arnhem zullen brengen. Ze nemen mijn persoonlijke bezittingen in ontvangst en ik volg ze naar de lift, om naar beneden te gaan.
“Een stille.”, zegt één van de mannen. Hij doelt op mij.
Ik ben ook niet echt in de stemming voor een geanimeerde conversatie. Voel me een vreemde eend, en weet eigenlijk maar nauwelijks wat mij allemaal overkomt.
Beneden in een soort van garage staat een busje van Justitie klaar. De schuifdeur gaat open en ik stap in. In het busje zijn drie hokken gemaakt met ieder twee stoeltjes, die aan de vloer van de bus vastgeklonken zijn. Ieder hok heeft een deur, die natuurlijk op slot wordt gedraaid. Ik ga zitten in één van de hokjes en word verwelkomd door een andere gedetineerde. Hij noemt zijn voornaam, en ik de mijne.
Onderweg naar de gevangenis is hij bijzonder spraakzaam. Zo kom ik te weten dat hij gisterenavond door de politie is opgepakt.
“Ja, stom van me, ik was na twaalven nog met de auto weggegaan. Kwam bij mijn broer vandaan en was op weg naar huis. Dan weet je dat je risico loopt, want ‘s avonds zijn ze altijd extra alert.”.
Het blijkt dat hij nog negen maanden moet uitzitten. Maar hij berust in zijn lot.
“De Koepel van Arnhem valt gelukkig nog wel mee. Ik heb op ergere plekken gezeten. Als je binnenkomt mag soms nog effe je celdeur openblijven zodat je nog een beetje rond kan lopen. Dan heb je geluk.”.
Hij keuvelt rustig verder. Over Hongarije, waar hij met zijn vrouw woont. Dat hij “voor een klus” in Den Haag was. Als zijn broekspijpen niet vol gips hadden gezeten, had ik aan een ander soort klus gedacht dan hij in werkelijkheid bedoelt. “Klusjesman, hè.”, zegt hij.
Ik luister met een half oor en zeg niet veel. Er gieren teveel gedachten door mijn hoofd. Wat staat me te wachten? Waar kom ik terecht? Hoe gaat het thuis? Ik maak me zorgen. Mijn vrouw zal niet weten waar ik ben en waar ik naartoe ga. Krijg ik haar vandaag nog te spreken? Ik kan niets meer doen zonder dat iemand anders erover beslist. Alle controle is me afgenomen.
Op de binnenplaats van De Koepel mogen we het busje uit. We lopen netjes achter elkaar, de vijf nieuwe bewoners van het cellencomplex, naar binnen. Hier staan een aantal bewaarders op ons te wachten.
Eerst door een poortje. Schoenen uit. Weer gefouilleerd, met de handen tegen de muur.
Daarna naar een kamertje. Er wordt een foto gemaakt en vingerafdrukken afgenomen. Het personeel dat met me bezig is, zegt niet veel. Ik laat het over me heenkomen. Maar heb geen idee wat in de komende uren allemaal nog meer te gebeuren staat.
Dan moet ik een aantal papieren ondertekenen. Ik beantwoord een aantal vragen op de automatische piloot. Aardappels of rijst? Halal? Vegetarisch? Getrouwd? Kinderen? Woonplaats?
En dan weer een handtekening. “Deze is omdat u geen persoonlijke spullen bij u heeft.”, wordt me verteld nadat ik mijn krabbel heb gezet.
“Ik heb wel persoonlijke spullen bij me.”.
“Nee, die heeft u niet.”.
“Jawel, mijn mobiele telefoon en mijn rijbewijs.”.
“Waar zijn die dan?”.
“Dat weet ík niet, die had de chauffeur.”.
“Die heeft niks gegeven, dus had u ook niets bij u.”.
Nu wordt ‘ie mooi. Zegt die man nou gewoon dat ik een potje sta te liegen? Ik protesteer. Maar het lijkt geen zin te hebben. Ik word afgewimpeld met een “we kijken er straks nog wel even naar”.
Dan word ik weer in een cel gezet. Blijkbaar moet ik even wachten. Ik laat het gelaten over me heen komen, maar ik voel de spanning en de stress flink toenemen. Wat gaan ze allemaal met me doen? Wat wordt er van me verwacht? Ik heb geen idee wat er allemaal komen gaat.
Dan gaat de celdeur weer open. Een bewaarder komt de cel binnen, een ander blijft strategisch bij de deur staan.
“Kleed u zich maar uit.”, zegt de bewaarder die binnengekomen is, terwijl hij latex handschoenen aantrekt.
Wát?! Ik ben geschokt. Ik ben echt geschokt! Mag ik u er misschien aan herinneren dat ik hier binnen gebracht ben omdat ik een openstaande boete heb?
“Wat gaat er gebeuren?”, vraag ik zo rustig mogelijk. Mijn gehele lichaam en geest protesteert.
Nog nooit heb ik mij voor andere vreemde ogen hoeven te ontkleden dan voor die van een arts.
“Kleed u zich nou maar gewoon uit.”, is het enige dat de man me zegt.
Ik kleed me uit. “Ook uw onderbroek”, zegt de man met latex handschoenen, als hij merkt dat ik twijfel. Ik doe het gedwee.
Hij bekijkt mijn kleding nauwgezet. Voelt in alle zakken en kijkt de plooien na. Dan richt hij zich weer tot mij.
“Gaat u maar door uw knieën.”.
Het duurt even voor ik begrijp wat hij bedoelt, maar ik zak maar door mijn knieën. Hij kijkt goedkeurend en zegt: “Kleed u zich maar weer aan”.
De celdeur valt weer dicht.