In de bajes wordt iedere gedetineerde op de eerste dag door een verpleegkundige gezien. In mijn geval gebeurde dit om 18:00 uur, 10,5 uur na mijn aanhouding. Tijdens dit consult wordt gekeken naar je gezondheid en of je medische zorg nodig hebt. Om die reden zit ik bij de verpleegkundige.
Ik ben inmiddels volledig in mezelf gekeerd. Nu ik over mijzelf wat bijzonderheden moet vertellen, raak ik steeds wanhopiger.
“Gebruikt u medicatie?”, vraagt de verpleegkundige. Het is een rustige man met een vriendelijke stem.
“Medicijnen tegen benauwdheid, hoge bloeddruk en antidepressiva”, som ik op.
Bij antidepressiva kijkt hij op. “Welk antidepressivum gebruikt u?”
Ik probeer me te concentreren. Hoe heet dat spul ook alweer. Ik kan er niet opkomen.
De verpleegkundige begint te schrijven. Eerst op zijn kladblok, daarna in de computer.
Het lijkt erop dat er wat paniek ontstaat.
Dan bedenk ik me dat ik al 35 uur zonder medicatie ben. Dat is bij antidepressiva helemaal niet goed. Vanmorgen heb ik geen kans gehad mijn pillen in te nemen. Ook niet aan gedacht.
Niet zo gek dat ik in deze omstandigheden zo heftig reageer. Het is gewoon een nieuwe depressie die in rap tempo mijn hoofd in marcheert.
Ik begin langzaam te begrijpen wat het probleem is. In het weekend is mijn huisarts niet te bereiken. Net zo min als de apotheek. De gevangenis kan niet zomaar op mijn blauwe ogen afgaan, zo blijkt. De huisarts moet eerst bevestigen wat ik slik en wat de dosis is. Dat betekent dat op z’n vroegst pas maandag bekend is wat ze me mogen geven. Als het tegenzit is het dan 96 uur na mijn laatste dosis. Een ramp in deze situatie, met mijn ziekte. Mijn somberheid zal alleen maar groter worden. Als het nu al niet een depressie is, zal dat het zeker worden.
Na een paar andere vragen, de meest indringende: “Bent u wel eens suïcidaal geweest?”
Ja, dat ben ik. Tijdens mijn depressie, intussen een jaar of 10 geleden, ben ik dat zeker geweest.
“En hoe gaat dat nu?” De verpleegkundige neemt mijn reactie goed in zich op. Dit is voor hem een cruciaal moment.
“Niet zo heel goed.”
Ik ontwijk een echt antwoord, wil niet zeggen hoe slecht ik me voel. En ik begin te huilen.
“Ik weet het niet”, zeg ik als de verpleegkundige de vraag nog een keer stelt, “ik voel me heel slecht en weet niet hoe het verder moet. Heb er eigenlijk ook helemaal geen zin meer in.”
Zo, dat is eruit.
Ik denk nog even na over mijn woorden en merk dat ik het écht niet meer zie zitten. En het komt als een onweersbui over me heen getrokken. Alles komt eruit. Alle spanning, stress en vermoeidheid dondert met één grote klap uit mijn lichaam. Ik ben totaal overstuur.
“Kunt u me beloven dat u zichzelf in de gevangenis niet iets aandoet?”
Serieus, dat kan ik niet. Ik weet het allemaal niet meer. Op dit moment ben ik niet in staat om dat te beloven. Alles wat in me is schreeuwt om hulp.
De verpleegkundige laat me nauwelijks kalmeren, maar neemt me mee naar de plek waar we een paar uur eerder naar binnen zijn gekomen. Hij vraagt naar de coördinator en ik word in dezelfde cel gezet waar ik me eerder uit moest kleden. Ik weet niet wat me overkomt, leg mijn hoofd op tafel en wilde dat ik nergens was.
Niet veel later komt de verpleegkundige terug. Samen met de coördinator, die de leiding lijkt te hebben over de gevangenen. Er zijn ook twee andere bewaarders bij.
Hij gaat naast me op het betonnen celbankje zitten en legt zijn hand op m’n schouder. “We hebben besloten dat we even wat maatregelen moeten nemen. Jij kunt niet beloven dat je veilig bent. Maar je bent nu onze verantwoordelijkheid. Wij moeten ervoor zorgen dat jou niks overkomt.”
Ik heb geen idee wat hij nou eigenlijk wil zeggen. Wat me alleen opvalt is dat hij mij plotseling niet meer met ‘u’ aanspreekt. Ik heb een hekel aan ‘u’. Dat is zo verrotte onpersoonlijk.
“Het liefste zou ik je naar buiten sturen om een stuk te gaan fietsen. Maar dat kan ik niet. ik heb maar één mogelijkheid en dat is er eentje die heel erg moeilijk is.”
Dan dringt het tot me door. Hij bereidt me voor op de isoleercel. Zolang ik geen medicijnen heb, ben ik een gevaar voor mijzelf.
Het interesseert me geen bal. Isoleercel of gewone cel. Een cel blijft een cel. Met tralies. En een hermetisch gesloten deur. Als ik in mijn eigen cel dood wil, dan wil ik dat in een isoleercel net zo hard.
Weet je wat? Ze doen maar. Ik sluit me op in mezelf. Dat vind ik veel veiliger.