Het is woensdagmiddag. Ik word uit mijn cel gehaald, want het is bezoektijd en mijn vrouw staat op de lijst. Als ik mijn schoenen heb aangetrokken en ik mijn cel uitloop, is de bewaarder uit het zicht verdwenen. Ik drentel een tijdje rond tot een andere bewaarder in de hal verschijnt en ik kan vragen waar ik heen moet.
“Loop maar even naar de eerste galerij.”. Hij wijst naar de lift aan de rechterzijde. “Daar word je opgehaald.”
Er staat een groepje gedetineerden, maar niet om naar bezoekuur te gaan. Velen lijken elkaar te kennen. Ze kloppen elkaar op de schouder, als een paar jonge honden springen er twee op elkaars rug. Er staat ook een man, uiterlijk rustig, op het bezoekuur te wachten. Toch staat hij zich op te vreten. “Het lijkt wel of ze ons zijn vergeten.”, zegt hij.
De rest gaat luchten. Een uurtje naar buiten. Luchten. Ik snap niets van dat woord. Het is in het Huis van Bewaring een officiële term geworden. Zo heet het ook op het rooster: ‘Luchten’. Speelkwartier in de gevangenis. Ze mogen even uitrazen. Het roept mij het beeld op dat ik even aan de waslijn gehangen word. Even opfrissen, de wind erdoor.
Tien minuten later kraakt een portofoon van één van de bewaarders, die in de buurt loopt. Ik hoor mijn naam noemen, een stem vraagt waar ik ben. “U bent dat toch?”, vraagt de bewaarder met portofoon. Ik knik. Dan worden wij tweeën naar het bezoekerszaaltje gebracht.
In het zaaltje zitten een stuk of zeven man al met bezoek aan tafel. De tafel heeft de vorm van een hoefijzer, met twee uiteinden tot aan de muur. Zo zijn we van het bezoek door de tafel gescheiden. Het duurt een tijdje voordat mijn vrouw het zaaltje binnenkomt. Ze heeft haar riem los in haar hand. Ze lacht naar me.
Wat ben ik opgelucht haar te zien! We geven elkaar een zoen.
“Waarom heb je je riem los?”, vraag ik.
“Ik moest het af doen om door het poortje te gaan. Laat het maar los, want straks moet ‘ie toch weer af.”.
We praten over wat er allemaal gebeurd is. Thuis gaat het gelukkig goed. De kinderen zijn in orde en ze redt het allemaal net. Ik hoor dat een vriendin op de ochtend dat ik opgepakt ben, helemaal naar het politiebureau in Ede is gereden. Om te kijken of ze me kon helpen.
Toen zij aankwam, was ik net naar de gevangenis onderweg. Op dat moment heeft ze nog weinig voor me kunnen doen. Van de politie kreeg ze weinig medewerking. Telefoontjes naar de gevangenis hebben niets geholpen. Ze is met lege handen teruggekeerd.
Ik mis mijn kinderen en mijn hond. Mijn trouwste vriend is altijd bij me. We lachen om het moment dat de politie me kwam halen. Het gekke beest liep kwispelend door het huis, enthousiast van al die mensen die zomaar opeens op bezoek kwamen. Hij vindt altijd alles gezellig. Op het moment dat ik met de agenten naar buiten ging, liep hij uitgelaten mee. Ging pal voor m’n neus zitten en keek vrolijk omhoog. ‘Vergeet je me niet? Ik wil mee hoor!’…
Ze informeert naar mijn medicijnen. Ik zit inmiddels zes dagen zonder de juiste dosis. Het is nog steeds niet opgelost. Elke ochtend dat ik mijn medicatie krijg, geef ik door dat het nog steeds niet goed geregeld is. Ik heb geen idee wat ermee gedaan wordt. Of mijn klagen ooit bij de verpleegkundige terecht komt, is voor mij nog maar de vraag. Ook mijn persoonlijke bezittingen zijn nog steeds niet terecht. Hier lijkt echt niemand interesse in te hebben. Het gevoel dat ik als leugenaar word gezien, wordt alsmaar sterker.
Mijn vrouw kijkt rond. “Zitten al die mensen voor openstaande boetes?”, vraagt zij. Ik begrijp wat ze bedoelt. Aan gevangenen zie je niet wat ze op hun kerfstok hebben. Er wordt onder elkaar ook niet over gepraat. Iedereen is gelijk in de gevangenis. Of je nou een moord hebt gepleegd, of onschuldig vastgehouden wordt, we zijn allemaal gelijk.
Voor de buitenwereld is dat waarschijnlijk moeilijk te begrijpen. Gedetineerde hebben een stigma. Maar neem een gemiddelde straat uit een redelijke wijk en zet de bewoners maar op een rij. Dan heb je een aardig beeld van wat je in de gevangenis tegenkomt.
Of misschien had ze net als ik een groot aandeel Marokkaans-Nederlanders als bewoners verwacht? Nog zo’n beeld dat de maatschappij hardnekkig in de greep houdt. Ik heb ze in ieder geval niet ontdekt, of het moet zo zijn dat ze allemaal in de andere Hotels der Staat die Nederland rijk is vastzitten. Uit cijfers blijkt dat 11,2% (cijfers 2016) van de Marokkaanse Nederlanders in het gevang verblijft. Een procentueel gegeven dat vermoedelijk niet veel anders zal zijn dan bij de rest van mensen die in hokjes zijn te plaatsen.
Nee, het gevang is een prima doorsnede van de samenleving. Alles is er aanwezig. Zwart en wit bestaan er niet. Gelukkig niet. Elk verhaal heeft een eigen kleur.
‘s Avonds kijk ik uit pure verveling een serie documentaires over Amish-jongeren in New York. Eén ding is zeker: Amish krijgen niet zo snel een verkeersboete opgelegd. Met paard en wagen rijd je niet snel te hard.