De laatste avond gaat tergend langzaam. Ik wil vroeg gaan slapen, maar mijn nieuwe buurman belet dat. Zijn televisie staat zo hard dat ik door de dikke gevangenismuren hoor welke zender hij kijkt. Ik laat het een tijdje gaan, maar rond elf uur vind ik het welletjes. Via de intercom zeg ik tegen de nachtwaker dat ik er niet van kan slapen. Hij belooft te gaan kijken, maar na een half uur staat het geluid nog even hard. Als ik na drie kwartier de intercom weer gebruik, zegt hij dat hij weer zal gaan kijken.
“Weer?” Ik weet zeker dat er niemand is geweest, want je hoort het als de deuren open gaan. Maar ik krijg geen antwoord, de bewaarder heeft de intercom al uit gedrukt.
Een kwartiertje later hoor ik voetstappen op de gang en hoe de deur van cel naast mij open gaat.
Eindelijk is het stil.
De volgende ochtend word ik even over achten opgehaald.
“Ben je er klaar voor?”, vraagt de bewaarder die mij komt halen.
“Helemaal.” Ik pak de plastic tas waar ik mijn kleding in heb gedaan en loop met hem mee.
Op de afdeling zeg ik nog even snel een paar mensen gedag. Ze geven me een hand en ik wens hen het beste.
Dan lopen we richting de ruimte waar ik anderhalve week geleden binnengebracht ben. Hier komt al snel een andere medewerker me tegemoet. Hij vraagt me even te wachten en loopt een andere ruimte in. Dan komt hij terug met een zakje.
“Ik heb begrepen dat uw persoonlijke spullen kwijt waren, maar dit heb ik gisteren binnengekregen.”
Ik ben ontzettend blij. In gedachten had ik mijn mobiele telefoon al afgeschreven.
“Lag het bij een andere gedetineerde zijn spullen?”, vraag ik.
Ik ben nieuwsgierig of mijn voorgevoel blijkt te kloppen.
“Klopt”, zegt hij, “ze hadden het verkeerd ingeboekt. Je brief heeft geholpen, want de directeur is ermee bezig geweest.”
Ik ben alleen maar blij dat ik alles terug heb. Ik vul de laatste formulieren in en krijg mijn laatst verdiende geld. Ik krijg nog twintig euro mee waar ik voor heb gewerkt en niet in de gevangeniswinkel heb uitgegeven. Dan kan ik weg. Gelukkig komt er geen fax met slecht nieuws binnen.
Na de administratieve handelingen voel ik me al een vrij man. Ik loop met de bewaarder mee naar de uitgang. Bij het loket krijg ik een brief van Justitie mee, waarin vermeld staat hoe lang ik heb gezeten. Die moet ik goed bewaren, wordt me verteld. Dan loop ik door de automatische deuren naar buiten.
Buiten is er geen politieagent die op me staat te wachten. In plaats daarvan staat aan het einde van het pad mijn vrouw. Ze lacht naar me. Naast haar zit mijn hond te wachten op wat er komen gaat. De oren gespitst, tong uit zijn bek. Hij ziet me. Dan rent hij naar me toe, zwaaiend met zijn kont en staart. Hij is nog niet bij me of hij rent weer terug naar zijn vrouwtje. Onderweg bedenkt hij zich en rent weer op me af. Hij is door het dolle heen en ik ook. Ik ga op mijn knieën zitten en hij likt mijn hele gezicht. Hij is dolblij.
Dan sta ik op en loop naar m’n vrouw. Ze heeft op een afstandje van het schouwspel staan kijken. Ze is blij dat ze me ziet. Ze geeft me een zoen, we houden elkaar stevig vast en dan gaan we snel weg. Ik ben vrij!
Ik kijk om me heen. Alles buiten ziet er heel anders uit dan drie weken geleden. Toen waren de bomen nog in de mooiste herstkleuren getooid. Nu zijn de takken kaal en is de natuur in diepe winterslaap. Het is een vreemde gewaarwording dat ik het vallen van de bladeren niet heb meegemaakt. De wereld is veranderd.
“Weet je waar ik al de hele week enorme zin in heb?”.
“Nou?”
Een muffin en een kop koffie. Ik heb twintig euro verdiend. Ga je mee?”
Ja, natuurlijk gaat ze met me mee.
<< Duivels genoegen | Nawoord >>