Ik zit inmiddels twaalf dagen in Penitaire Inrichting ‘De Berg’, zoals de Koepel in Arnhem officieel heet. Aan het begin van de middag komt een bewaarder een doos brengen. Hij zet de doos tegen de muur en zegt: “Uw doos.”
“Ja, dat zie ik. Maar wat moet ik ermee?”, vraag ik als hij de deur weer achter zich wil sluiten.
“Daar kunt u uw spullen in doen, u wordt morgen overgeplaatst.”
Kijk, daar kan ik wat mee. Nu weet ik waar het voor is en wat er gaat gebeuren.
Ik ben verrast dat ik overgeplaatst word. Ik zal vermoedelijk naar de gevangenis overgeplaatst worden waar de verpleegkundige het over had gehad. Hij is me blijkbaar niet vergeten. Ik wist dat op het moment dat we erover spraken er geen cel vrij was. Daar zal verandering in gekomen zijn.

‘s Middags wordt er in mijn cel een brief van de directeur bezorgd. Het blijkt te zijn zoals ik vermoedde:

Op grond van de beschikbare informatie heeft de inrichting besloten u over te plaatsen naar PI Arnhem, locatie Arnhem Zuid op een EZV afdeling.

Uit de brief blijkt dat een Huis van Bewaring, waar ik op dit moment opgesloten zit, een strenger regime heeft. In het Huis van Bewaring hebben gevangenen minder vrijheden. Arnhem Zuid is een Gevangenis, waar er iets meer vrijheden zijn. Ik word geplaatst op een EZV afdeling, een afdeling voor kwetsbare gedetineerden, waar meer zorg voorhanden is.

De volgende ochtend word ik opgehaald. Ik neem mijn doos mee en loop mee naar de afdeling waar ik twaalf dagen geleden binnengebracht werd. Bij het loket moet ik weer een aantal handtekeningen zetten. Nu gaat het erom spannen. Zijn mijn persoonlijke bezittingen inmiddels terecht?
“Hier moet u tekenen dat u geen persoonlijke bezittingen bij u had.” De medewerker van de gevangenis bladert een stapel papieren door.
Foute boel.
“Ja, dat is een probleem, ik had wel persoonlijke spullen bij me, maar die zijn op het moment dat ik binnenkwam zoek geraakt.” Ik weiger de handtekening te zetten.
De medewerker kijkt op het blad. “Maar u heeft hier ervoor getekend dat u niets bij u had.” Hij kijkt me streng aan.
“Dat klopt, maar op dat moment was ik erg in de war, en had ik niet goed door waar ik voor tekende. Toen bleek waar ik voor had getekend, heb ik meteen aangegeven dat het niet klopte.”
De medewerker vraagt een moment en loopt weg. Intussen komen er drie anderen het kantoortje binnen. Het blijken beveiligers te zijn, die me naar de nieuwe locatie brengen.
De medewerker komt terug. “Ik heb in de kluis gekeken, maar daar zit niks van u in.” Hij lijkt door te willen gaan met de andere benodigde handelingen voor ik vertrek.
“Dan wil ik aangifte van vermissing doen.” Ik protesteer.
“Dat moet op het politiebureau”,  zegt de medewerker zonder op te kijken.
“Dan wil ik naar het politiebureau”, zeg ik. Voel mijn bloeddruk stijgen.
“Dat kan niet.”
“Ik kan geen aangifte doen?” Nu ben ik echt van de zeik. Heb je in de gevangenis dan écht geen rechten meer? “Dan wil ik de directeur spreken. Ik ga niet eerder weg dan dat dit opgehelderd is.”

Een van de beveiligers, een jonge knul, spring tussenbeide.
“We gaan het even anders doen. U gaat gewoon met ons mee naar Arnhem Zuid. Als u daar bent kunt u doorgeven wat er aan de hand is. Dan zal van daaruit gebeuren wat moet gebeuren.”
Ik heb het gevoel dat wat hij zegt inderdaad de beste oplossing is. Misschien krijg ik daar een nieuwe kans een luisterend oor te vinden.
Maar ondertussen is de sfeer goed verziekt. Ik word weer in de cel gezet waar ik me moet ontkleden. Het blauwe latex handschoentje komt weer tevoorschijn.
Na de controle boeit de chauffeur me.”Waarom word ik geboeid? Toen ik hier kwam ben ik ook niet geboeid.”
“Niet moeilijk doen”, zegt de medewerker van de gevangenis waarvan ik zin heb om hem tot zijn veters af te fikken.
De beveiliger geeft wel gewoon uitleg. Hij vertelt dat als medewerkers van de gevangenis gedetineerden vervoeren, dit in een gewoon busje gebeurt en niet via speciaal vervoer. Het is protocol. Hoewel ik het vreselijk vind om boeien om te krijgen, begrijp ik het nu beter. Het is me tenminste op een normale toon uitgelegd.

De  sfeer in het busje is ontspannen. De beveiligingsmedewerkers kletsen wat over het weer, de aankomst van Sinterklaas en over gewone, huiselijke dingen. Zij behandelen me tenminste niet als crimineel.
Als we aankomen bij de gevangenis, door hen ‘Blue Band’ genoemd, verwijzend naar het braadboter merk door de blauwe strepen die over het betonnen gebouw lopen, gaan mijn boeien los. Dezelfde vragen beantwoord ik weer, inmiddels weet ik wat me te wachen staat. “Meneer is al gecontroleerd”, geeft één van de beveiligers door. Gelukkig hoef ik me niet uit te kleden. Wel word ik gefouilleerd en moet ik weer door het poortje.”Wilt u televisie in uw cel? Dat kost drie euro per week”, vraagt de medewerker achter het loket.
Het valt me op dat deze man mij gewoon aankijkt als hij me een vraag stelt. Ik voel me gezien.
“Dat wil ik wel graag”, zeg ik, “Maar wat gek, in de Koepel was dat gratis.”
“Is in De Berg de televisie gratis?”, roept de medewerker naar een collega, die in een ander kantoortje zit.
“Niet dat ik weet”, roept hij terug.
Maar het maakt me niks uit en het is ook niet belangrijk. Ik wil graag t.v. kunnen kijken. Het is afleiding die me wel drie euro waard is.

Ik moet even wachten in één van de wachtcellen. Ondertussen wordt mijn kleding in de doos gecontroleerd op verboden spullen. Even later word ik naar mijn cel gebracht.
Ik kom een ruimte binnen, waar een grote tafel staat met daar omheen acht stoelen. Er zijn twee bankstellen, een televisie en een pooltafel en tafeltennistafel. Er staan een paar grote planten in de ruimte, die het geheel huiselijk maken. Aan weerszijde zie ik celdeuren. Een van de bewaarders komt het aangrenzende kantoor uit en begroet de medewerker die met me meegelopen is.
“Welkom”, zegt hij tegen mij, “Ik zal u even naar uw appartement brengen.”
Ik schiet in de lach. Eindelijk een beetje humor. Wat een verademing!
Ik loop mijn cel binnen. Er is zwaar gerookt, maar deze cel is schoon. Er is een raam waar de late herfstzon door naar binnen schijnt. Dit voelt al veel beter en ik voel me opgelucht.
“Heeft u al gegeten?”, vraagt de bewaarder. Het is inmiddels na twaalven. Ik heb nog geen maaltijd gehad. “Ik zal even in de keuken kijken of ik nog een maaltijd kan scoren.”

Even later is hij terug, met een opgewarmde maaltijd.
“Eet smakelijk!”
Hij zegt na de lunch terug te komen en dat doet hij. Hij neemt tijd voor me, schuift een stoel aan en gaat zitten. Hij draait op zijn gemak een sjekkie. Ik zit op mijn bed. Hij neemt rustig de tijd om me beter te leren kennen. Hij luistert naar mijn verhaal, legt uit hoe het er op de afdeling aan toe gaat.
“Hier zitten mensen die wat extra zorg nodig hebben”, steekt hij van wal. “Iedereen heeft zijn eigen specifieke problemen, dat zorgt soms voor wat extra spanning. Maar als we allemaal genoeg rekening met elkaar houden, komt dat altijd weer voor elkaar.”
Hij vertelt verder dat ik een mentor krijg, waar ik altijd alles aan kan vragen. Mijn mentor zie ik dezelfde middag. Het is een grote, kale, vriendelijke reus. Ik vertel hem van mijn persoonlijke spulletjes. Hij belooft er werk van te maken. Aangifte vind hij ook belangrijk, in dergelijke gevallen komt de politie voor het opnemen van aangifte gewoon naar de gevangenis toe, vertelt hij. Maar eerst wil hij naar de politie in Ede bellen, om na te vragen of het zakje niet daar is achtergebleven.

Eindelijk, eindelijk word ik gehoord. Langzaam krijg ik mijn eigenwaarde terug.

<< Griepprik | Fietspompplankje >>