Het is inmiddels donderdag geworden. Ik tel de dagen van de eerste week af. Nog twee dagen en dan ben ik officieel één week gedetineerde. Ik ben veel in mijn cel. De dagen kom ik redelijk door. Iedere dag om half zeven word ik gewekt door een stem uit de intercom. “Goedemorgen, tijd voor de telronde!”. Dan gaat een kwartiertje later het luikje van de cel open en controleert een bewaarder of ik nog steeds netjes aanwezig ben.
In de tussentijd probeer ik me of te frissen bij het smalle straaltje koud water dat uit het kraantje van het roestvrijstalen fonteintje sijpelt. Daarna maak ik twee boterhammen klaar en ontbijt ik terwijl ik naar het ochtendnieuws kijk. De rest van de dag kom ik door met wat lezen, of kijk ik televisie. Ik ben blij dat ik dat apparaat in mijn cel heb. Het is in de gevangenis één van de weinige middelen tegen voortdurende verveling. Ondanks die verveling kan ik me er niet toe zetten van de andere activiteiten gebruik te maken.
Het luchten vind ik een vreselijk tijdverdrijf. Maar het is hét moment om even de buitenlucht in te ademen en gebruik te maken van de telefoon. Hoewel dat laatste onbegonnen werk is. Je mag tijdens het luchten maximaal tien minuten bellen, maar de rij is langer dan de minuten per persoon lang zijn. De haantjes in de gevangenis weten altijd als eerste de telefoon te bereiken. De laatste in de rij komen vrijwel nooit aan de beurt.
Ook recreatie is niks voor mij. Een uur onder elkaar kan goed zijn om wat aanspraak te hebben. Maar dat sociale contact vergt veel energie van me. En ik zie het nut er ook niet van. In deze gevangenis maakt niemand écht contact. Dus kom ik alleen even uit mijn cel als het tijd is om de cel schoon te maken, te stofzuigen en de dweilen. Of om te douchen.
Ook van de twee momenten in de week om te sporten maak ik geen gebruik. Hoewel beweging goed tegen depressie is, heb ik allerhande smoesjes voorhanden. Pijn in mijn rug, geen sportkleding of gewoon geen energie. Ik word ook door niemand overgehaald. Als de bewaarder de cel opendoet en ik bedank voor het aanbod, gaat de celdeur snel weer op slot. In werkelijkheid trek ik me terug omdat ik vind dat ik helemaal niet in de gevangenis thuishoor. De frustratie en boosheid is wat dat betreft nog even groot als toen ik hier binnenkwam.
Maar nu gaat de celdeur open voor iets heel anders. Een bewaarder haalt me op om naar de huisarts van de gevangenis te gaan.
“De huisarts? Voor wat?”, vraag ik, een beetje overdonderd door dit onaangekondigde bezoek.
“U krijgt uw griepprik.”, zegt de bewaarder, terwijl hij in de deuropening op me wacht.
Ik loop met hem mee en bedenk onderweg wat ik hiervan vind. Een griepprik, ik weet dat ik ervoor in aanmerking kom. Mijn gezondheid en medicijngebruik zorgen ervoor dat ik sinds een jaar of twee in aanmerking kom. Tot nu toe heb ik me nooit laten inenten tegen de griep. Ik heb nooit zware griep, en ik houd er niet van om ingespoten te worden met een virus, hoe weinig ook, als het niet strikt noodzakelijk is. Ik besluit het erop te houden dat niemand mijn lichamelijke intrigiteit aan mag tasten, en dat een weigering van een griepprik ook in de gevangenis daarom volkomen legitiem is.
En inderdaad, als ik aan de gevangenishuisarts aangeef dat ik geen griepprik wil, is dat geen probleem. Ze vraagt naar mijn motivatie, en legt uit dat ze daarnaar vraagt omdat ze graag misverstanden over de prik wegneemt.
Ik grijp de kans aan om het probleem van mijn medicatie op te lossen. De huisarts kijkt in mijn gegevens en schrikt. Ze legt uit dat mijn huisarts de dosering heeft doorgegeven. Ze begrijpt dat dit niet de juiste is, maar vraagt ook mijn begrip voor het feit dat de gevangenis uit gaat van de gegevens die de eigen huisarts doorgeeft. Ergens begrijp ik dat wel. Maar dit is wel een groot probleem. “Als iemand het aan zijn hart heeft, kan gedoe met medicijnen natuurlijk fataal zijn.”, werp ik tegen.
Ze beaamt dat volmondig. “Maar ook bij antidepressiva is het gevaarlijk.”, geeft ze direct toe.
Ik weet er alles van.
De huisarts is geen kwade. Ze onderneemt meteen actie, belooft ze me. Ze zal direct contact opnemen met mijn eigen huisarts. Ik stel voor om bij de apotheek te informeren, als ze bij de huisarts niet verder komt. Dat vindt ze een goed idee.
Ze houdt woord, zo merk ik de volgende ochtend al. Ik krijg, acht dagen na mijn aanhouding, eindelijk de goede dosis antidepressiva.